Buurtbewoner

Gepost op 9 januari 2015 | door Jan Eef

0

‘We hebben de boel hier zien groeien’

Ab en Ali Kool (86) wonen al hun hele leven in De Baarsjes. Brechtje Keulen interviewde hen voor Buurtkrant de Jan Eef (editie 2, december 2014).

Zo nu en dan moeten ze elkaar even helpen om zich de dingen goed te herinneren. ‘Af en toe valt er een grijze cel weg,’ grappen ze. Een leven lang heb je niet zomaar paraat, maar samen komt het geheugen snel op gang. Ab woonde als jongen in de Van Spilbergenstraat. Ali werd geboren in de Orteliusstraat, en schoof later samen met Ab één straat op naar de Orteliuskade. Ze glimlachen als ze vertellen over de spelletjes die ze als kind in de buurt deden. Diefje met verlos, sneeuwballen gooien en glijbanen maken in de winter, pinkelen of een spelletje met de fascinerende naam bok-bok-berrie.

Ab: ‘We waren altijd buiten. Dat was je lust en je leven. Voetballen deden we gewoon op straat, want er waren nog geen auto’s. Eén jongen moest altijd op wacht staan op de hoek, voor als er een agent aankwam. “Kipkipkip zonder eieren!” riep die jongen dan. Ik weet niet meer waar die uitspraak vandaan kwam. En dan deden we of we aan het handballen waren.’

Ali: ‘Wat deden we nog meer dat niet mocht?’

Ab: ‘Tegels uit de straat trekken, met een stukje leer en een touwtje. Of we maakten een stinkertje: we staken schoenveters in brand met een vergrootglas.’

Ali: ‘O, die stank, dat weet ik nog!’

Ab: ‘We deden het ook met celluloid van de handvaten van de fiets. Dat was nog viezer.’

Ali: ‘De jongens waren erger, hoor.’

Manden vol palingen
Ali: ‘“Jan Eef” noemen ze het nu, hè? Dat staat tenminste op de straatstenen. Dat zeiden wij niet hoor, vroeger. Wij zeiden gewoon dat we naar de Jan Evert gingen.’

Ab: ‘Of we zeiden: naar de markt. Die bleef tot ’s avonds laat staan, en dan gingen met sissende geluiden de gaslampen aan. In de jaren dertig kwamen vissers uit Volendam daar op zaterdag naartoe met manden vol palingen. Er waren nog geen koelkasten, dus hoe langer je wachtte, hoe goedkoper ze werden.’

Ali: ‘Als arme moest je het daarvan hebben. Wij hadden thuis niet veel geld, want mijn vader had geen werk. Als we iets ergens een paar centen goedkoper konden krijgen, liepen we erheen. Voor aardappelen gingen we bijvoorbeeld naar de Ten Katestraat. Dan sjouwde ik als klein meisje een zak van vijf kilo terug naar huis. Goedkoop vlees haalden we in de Reestraat. Een paar centen goedkoper, maar daar moest je wel ver voor lopen. Of je schoenen sleten werd niet meegeteld. Bij het Waterlooplein kon je stukjes leer halen, en die zette mijn vader dan onder mijn schoenen. Je kreeg kromme tenen doordat je zo lang met je schoenen deed.’

Ab en AlibeeldIllustratie: Linda Rusconi

Winkelen in de Jan Evertsenstraat
Ab pakt er een paar briefjes bij waarop hij heeft geschreven welke winkels er in die tijd in de Jan Evertsenstraat zaten: de Coop, de Unie, de wolwinkel, de koffie- en theewinkel, de boekwinkel, de potten- en pannenwinkel, de paardenslager… ‘Had je hier in de straat ook Winkelweek, Ali? Weet je dat nog?’

Ali straalt: ‘O ja, daar deed iedereen aan mee, hoor! Dan was er een opdracht in de winkelstraat, en die moest je dan zien op te lossen. In alle etalages waren bijvoorbeeld letters verstopt waar je een slagzin mee moest maken.’

Ab: ‘Ik herinner me een keer dat iedere winkel iets in de etalage had gelegd dat er niet in hoorde, zoals een stuk zeep bij de kaaswinkel. Die producten moest je dan opsporen.’

Ali: ‘De Jan Evertsenstraat was een gezellige winkelstraat hoor. Hoewel, het was ook niet allemaal geweldig. Je had bijvoorbeeld schoenenwinkel BATA waar je vaak twee schoenen kocht die net verschillend waren in maat of kleur. Maar ze waren goedkoop en je was er blij mee. En weet je wat we ook deden? Aardappels piepen.’

Ab: ‘Weet je wat dat is?’

Ali: ‘We stookten een vuurtje op het land, en daarboven blakerden we een aardappel op een stokje helemaal zwart. Van binnen werd die zacht, en dan konden we hem pellen en aten we hem op. Als kind pikten we die aardappelen bij de aardappelwinkel.’

Bonnenboekjes en schillensoep
In de oorlogsjaren was de Orteliuskade de laatste straat van de stad. Daarachter, waar nu het Rembrandtpark ligt, begonnen de tuinderijen. Daar was eten. ‘Maar dat mocht je in de oorlog niet meenemen naar de stad,’ vertelt Ab. ‘Als je terugkwam, werd het in beslag genomen.’ Ab en Ali stonden dus geregeld in de lange rijen bij winkels en voor de gaarkeuken op het Magalhaensplein.

Ab: ‘Alles was op de bon, maar als je daar kwam, was het er ook vaak niet. Mijn kussensloop was een katoenen zak uit de meelfabriek.’

Ali: ‘De laatste vijf maanden hebben we honger geleden. Aardappelschillensoep, maaiensoep, suikerbieten en tulpenbollen, ik weet niet meer wat we allemaal hebben gegeten. Je at het op om in leven te blijven. Je kreeg een half brood per persoon per week.’

Ab: ‘In dit huis is een granaat naar binnen gekomen. Een blindganger, hij ontplofte niet. Een wonder dat het baby’tje dat er lag niet geraakt is. Wij kinderen vonden granaatscherven mooi. Die vielen naar beneden uit vliegmachines, en wij verzamelden ze.’

Ali: ‘Je hebt ze nog, hè?’

Ab: ‘Ja, en we hebben ook nog bonnenboekjes. We hebben daar wel eens over verteld op scholen, en dan vinden kinderen oorlog altijd heel spannend. Maar het was niet spannend, het was heel vervelend. Hoe langer het duurde, hoe vervelender de Duitsers werden. Je moest op een gegeven moment om 8 uur binnen zijn.’

Ali: ‘Wij hadden een clandestiene radio. Dan gaven we een tikkie op de muur, en dan kon de buurman ook meeluisteren naar Radio Oranje. Ik hoor dat muziekje nog als ik eraan denk.’

Ab: ‘Het was een angstige tijd.’

Ali: ‘Je moet ook vertellen dat je ondergedoken hebt gezeten.’

Ab: ‘Nou… ja, als je ouder was dan achttien moest je in Duitsland gaan werken. Ik werd ook opgeroepen, maar ik ben natuurlijk niet gegaan. Naast mijn bed heb ik toen een luik gemaakt, waar ik onder de grond verborgen kon zitten. De vloerbedekking viel er helemaal overheen en je zag er niets meer van. Gelukkig heb ik het niet hoeven gebruiken.’

Bevrijd
Ali: ‘Na de bevrijding was het alsof iedereen naar buiten kwam. Toen begon het leven pas. Mensen uit de buurt gingen samen feestjes vieren. Dat had je voor die tijd niet. Er waren ook hardloopwedstrijden en wielerwedstrijden op het Mercatorplein. Je kon niet geloven dat je vrij was.’

Ab: ‘In 1954 zijn we getrouwd. Na een paar maanden inwonen verhuisden we naar deze woning. We wonen hier nu dus zestig jaar, met uitzicht op het park. We hebben hier altijd prettig gewoond.’

Ali: ‘We missen onze buren van die eerste jaren wel. We zaten altijd samen op de stoep, in de zon. En we kwamen op verjaardagen. Als ik soep had, ging er ook altijd wat naar boven. Maar de meesten zijn verhuisd, en de laatste is pas overleden. Wij hebben hier nooit weg gewild. We hebben de boel hier zien groeien. Dit is echt ons buurtje.’

 

 

 

 

Tags: , , , , ,




Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Verplichte velden zijn gemarkeerd met *

Terug naar boven ↑
  • Buurtagenda

    no event


  • Tweets van Jan Eef