Buurtbewoner

Gepost op 10 februari 2016 | door Jan Eef

0

Hoop en vertrouwen op het Columbusplein

Er komt een moment dat je als ouder je kind moet laten gaan. Ook in de grote stad. Het lastige daarbij is dat je je eigen kind wel wil vertrouwen maar hoe weet je zéker (want dat willen we het liefst) of de wereld om hen heen te vertrouwen is? In een dorp schijnt dat niet zo’n ding te zijn. Maar waarom is dat zo? Betekent minder mensen ook minder ‘rare’ mensen of is het een kwestie van vertrouwen?

‘Heftig plein’
Ik woon vlakbij het Columbusplein en vraag me al een tijdje af: kan mijn zoon van 8 daar alleen naartoe? De reden waarom ik daarover twijfel heeft te maken met het hardnekkige imago van het plein. Geen idee wie het me verteld heeft of waar ik het gelezen heb (misschien wel in het onderzoek Samenleven met verschillen in West dat het Verwey Jonker Instituut in 2012 uitvoerde in opdracht van de gemeente Amsterdam), maar ik heb dus ooit besloten: het Columbusplein is een ‘heftig’ plein. Zelf heb ik er vooral moeite mee dat ik als ouder een grote bek krijg als ik iemand aanspreek op zijn gedrag. Dan kun je twee dingen doen: 1. Het plein vermijden (wat op basis van de hierboven genoemde argumenten best begrijpelijk zou zijn) of 2. Het plein met open vizier tegemoet treden.

Omdat ik mijn zoon de vrijheid gun (en ik mijn eigen aannames graag ter discussie stel), ga ik op een zaterdagmiddag langs bij Tarik, sportbuurtwerker en SPW-er bij de gemeente Amsterdam en net als zijn collega’s herkenbaar aan zijn zwarte joggingpak met fluorescerend groene letters. Hij ontvangt me in zijn hokje midden op het plein. Tarik werkt al 17 jaar op het Columbusplein, in wisselende diensten met zijn collega. Hun werk houdt in dat ze toezicht houden en ze sport- en spelactiviteiten organiseren. Vijf dagen per week zijn ze te vinden in hun huisje midden op het plein, waar kinderen speelgoed kunnen lenen en waar je een kopje thee aangeboden krijgt. Ik leg Tarik mijn dilemma voor en hij begrijpt meteen wat ik bedoel. ‘Hoe oud is je zoon?’

Tarik

Voor jezelf opkomen
Volgens Tarik zijn alle verhalen over het plein waar, maar gaat het de laatste jaren wel echt de goede kant op. Dat heeft volgens hem te maken met het toezicht op het plein en de samenwerking met de omringende instanties. ‘De kinderen die hier komen wonen allemaal rond het plein, of in de buurt. Wij kennen hen allemaal. We kennen ook hun ouders. Als er problemen zijn, nemen we contact met hen op of gaan we bij hen langs.’ Wat hij soms lastig vindt, is dat sommige ouders denken dat zij als buurtwerkers een soort opvang zijn. Hij wijst op de twee kinderen van nog geen 5 jaar die voor hem op de grond vijf-op-een-rij spelen. ‘Natuurlijk hou ik hen in de gaten. Maar waar zijn hun ouders? Om hier alleen te kunnen spelen, moet je voor jezelf kunnen opkomen en conflicten kunnen oplossen.’

Me-di-a-tor
Op dat moment gaat het mis met het vier-op-een-rijen. De twee 5-jarige zijn elkaar in de haren gevlogen, waarop de een de ander een duw gaf, waarna die achteroverviel rakelings langs een ijzeren rand. Krijsen. Ontroostbaar verdriet. Gedrentel, de kinderziel onder de arm. Tarik: ‘Kijk, dit is nou wat ik bedoel. Deze kinderen zijn te klein om hier alleen te zijn. Het lijkt wel alsof het sommige ouders allemaal niks interesseert.’ Als een van de jochies wegloopt, volgen Tariks ogen hem. Als hij ziet waar hij naar binnen gaat, rent hij er naartoe en belt aan. Terwijl ik wacht, komt er een monter mannetje van een jaar of 6 binnenstappen. ‘Ik ben het hulpje van de meester’, zegt hij glimmend.   Daarna: ‘Ik ben me-di-a-tor. Ik help kinderen met oplossen’. En weg is hij.

Ieder kind is anders
Als Tarik terugkomt, loopt hij naar zijn bureau om aantekeningen te maken. ‘Een rare situatie daar. Dat moeten we opvolgen.’ Ik vraag Tarik naar zijn dappere hulpje. Hij lacht: ‘Ja dat klopt. Als er problemen zijn tussen kinderen, laat ik hen het eerst zelf oplossen. Soms doe ik dat door een ander kind erbij te zetten als mediator. Als het echt niet lukt, kom ik erbij.’ Dan: ‘Weet je wat het is: ieder kind is anders. De een is zacht; de ander stoer. In dit werk moet je dat verschil kunnen herkennen.’

manifest

Als we afscheid nemen, pakt hij een doos met boeken. ‘Kies er maar een uit voor je zoon’. Het is een zogenaamd ‘zwerfboek’, een boek om te lezen en door te geven. Hij benadrukt dat ik dat wel écht moet doen: doorgeven. En we spreken af dat ik langskom met mijn zoon om kennis te maken én om samen afspraken te maken.

Als ik naar huis loop, realiseer ik me dat dit gesprek me heeft gegeven wat ik nodig had: zekerheid bestaat niet, maar toenadering zoeken tot mensen zoals Tarik geeft wel vertrouwen. Hij heeft het plein in beeld, hij heeft kinderen in beeld. En omdat ik dat nu weet, laat ik mijn zoon gaan.

Milena woont sinds 2013 in de Baarsjes (daarvoor in Bos en Lommer) en is als zzp-er werkzaam in de culturele sector.




Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Verplichte velden zijn gemarkeerd met *

Terug naar boven ↑
  • Buurtagenda

    no event


  • Tweets van Jan Eef